Het geloof in een god, in Jezus, Mohammed, Boeddha, of wat dies meer zij, komt niet met voorwaarden, toch? We geloven al millennia in de verhalen die onze voorouders ons voorschrijven. En bij geen van die verhalen vragen we ons af of alles daadwerkelijk waar gebeurd is, toch?
Wat, als we nu afspreken, dat de verhalen in het nieuwe testament (en in de Koran) niet waar zijn gebeurd maar wel de enorme waarde hebben, die ze pogen te hebben voor ons allemaal, omdat ze ons richting geven? Goed idee?
Neem Roodkapje. Ze gaat haar grootmoeder koekjes brengen, maar ziet ter plaatse, dat grootmoe niet echt meer op de persoon lijkt, die ze de laatste keer zag. Om u niet te vermoeien met de details, sla ik even het verhaal over en duid ik de pointe: Roodkapje vertrouwt het niet, roept hulp in, snijdt de maag van de wolf open, redt grootmoe en de slechte boze wolf wordt met stenen in zijn maag in de put gegooid. Zo, klaar ermee, grootmoeder gered.
Als kind leer je, door dit verhaal te horen, om te vertrouwen op je instinct en in rechtvaardigheid, met daarbij ook nog behoorlijk wat moralistisch geneuzel over hoe de vijand te straffen: genadeloos, bakstenen in de maag en hupsakee de put in.
Hoe zit het dan met de verhalen uit het nieuwe testament van de bijbel? De verhalen van de 4 evangelisten en van Paulus? Op welke wijze verschillen deze verhalen van de verhalen van H.C. Andersen, de gebroeders Grimm, Roald Dahl, Richard Wagner enz enz?
Eén verschil wil ik wel noemen: De evangeliën zijn in de 2e t/m 4e eeuw na begin onze jaartelling verzonnen en gaan dus langer mee, terwijl de hier genoemde sprookjes slechts 2 eeuwen oud zijn. En misschien ligt in dit verschil wel het antwoord op de vraag verscholen waarom hele volksstammen ervan overtuigd zijn dat de sprookjes met Jezus van Nazareth als hoofdpersoon waargebeurd zijn en de overtuigd gelovigen levensgevaarlijk worden, wanneer hun wordt verteld, dat Jezus een mythe is. De ontkenner wordt agressief bejegend, met de dood bedreigd, geëxcommuniceerd, ontslagen, genegeerd, vogelvrij verklaard. Als u denkt dat ik overdrijf, dan wijs ik u graag op de echt waargebeurde verhalen over Martin Luther (vogelvrij verklaard door Karel V in 1521), of de toestand rondom Salman Rushdie’s duivelsverzen 1989 en later, resulterend in diverse aanslagen op zijn persoon, de twee aanslagen op Charlie Hebdo in Parijs in 2011 en op 7 januari 2015, vanwegen ‘verkeerde’ cartoons over een sprookjesfiguur, de dagelijkse onthoofdingen van de ketters in Iran, Saudi Arabië en ga zo maar door. Laatstgenoemde voorbeelden zijn voorbeelden uit de 20e en 21e eeuw, maar u zult het met me eens zijn, dat de hele geschiedenis ervan is doordrenkt, over welk ouder-dan-200-jaar sprookje je het ook hebt.
Wat leert dit gegeven de theoloog?
Om te beginnen, houdt een theoloog zich niet bezig met sprookjes, maar met de kracht, die in hemzelf zit, om daarmee de gemeenschap ten dienste te staan. Een theoloog onderzoekt en is dienstbaar. Voor zover hij onderzoekt, is hij op zoek naar de filosofische vragen over het nut van het mens-zijn, het lijden, en hoe hij hiermee anderen kan helpen.
Daarnaast houdt de theoloog zich bezig met de wijze waarop de theologie zich ontwikkelt. Een slechte theoloog claimt de waarheid in pacht te hebben en simpelweg datgene wat hij heeft geleerd door te geven. Een goede theoloog volgt de studie theologie, en komt erachter dat theologie als discipline totaal zinloos is en beter filosofie genoemd kan worden, zij het beperkt. Een studie theologie in Nederland tenminste is gebaseerd op een aantal axioma’s, stellingen dus, waarover niet wordt getwijfeld, maar een goede basis zijn voor vervolgstudie.
Eén van de belangrijkste axioma’s is het bestaan van Jezus van Nazareth. Als je daaraan twijfelt moet je niet de studie aanvangen. Want nadenken over het bestaan van Jezus tijdens de studie is een ‘faut-pas’. Zo verging het mij ook en al spoedig moest ik me zelf-verklaard dominee noemen, niet gezien noch ondersteund door de autoriteit, die ik daadwerkelijk heb uitgenodigd om mijn materiaal te bekritiseren.
Een tweede axioma is het gegeven, dat er een god moet zijn, een ‘iets’ dat de mens de zin geeft om te leven, een in de Duitse filosofie van de ‘jonge Hegelianen’ Feuerbach en Weber essentiële basis voor hun filosofie: De mens is de kracht achter de creatie van een god en geeft het leven zin, maw, de mens zelf is het die de mens zin geeft.
Een derde axioma stelt, dat er een eerste beweger moet zijn, de beweger die de veroorzaker van alles is. Dat axioma is de basis van alle mythologie, en ook van de oorspronkelijke Griekse filosofie. Hier speelt zingeving geen rol, maar vooral het besef, dat we mensen zijn, die door een oorzaak op de aarde zijn, zoals ook stenen, grassprietjes en Geert Wilders dat zijn. De verklaring ligt niet in het nut, de ethiek, maar in het simpele feit dat we het gevolg zijn van wat daarvoor gebeurde.
Waarom een theoloog?
Mensen leren hun hele leven, en sommige mensen studeren (=georganiseerd leren) daarbij een periode in hun leven. Ze laten zich als het ware leiden door een instituut, dat ze dingen leert, zoals lood gieten, metselen, mensen verzorgen, nadenken, beslissingen nemen, etc. Wat mensen leren kan hun voordelen opleveren, die ze onderscheidt van anderen. Een opleiding genereert per definitie onderscheid tussen de mensen met en de mensen zonder die opleiding. En dat gegeven van onderscheid kan vervolgens status en privileges opleveren. Een buschauffeur bijvoorbeeld heeft het privilege om mensen van A naar B te vervoeren. Daarbij vertrouwen de reizigers hun veiligheid toe aan deze gediplomeerde persoon. Tot op zekere hoogte zullen ze ook de instructies opvolgen die hij ze geeft, voor zover de reizigers positief inschatten dat het binnen diens mandaat zal liggen. Ze vertrouwen er ook op dat anderen de kennis en kunde van de buschauffeur op peil houden en controleren. Geen enkele reiziger komt op het idee om bij het instappen van de bus de chauffeur naar zijn papieren te vragen. Het wordt simpelweg aangenomen. De buschauffeur geniet daardoor aanzien en dat is een belangrijke verworvenheid die hem in staat stelt het beroep uit te kunnen oefenen. Kennis en kunde zijn zeer kostbaar omdat het een waarde heeft in een leven, dat zin geeft aan zijn bestaan. Wat kostbaar is wil je behouden of vergroten. En aan de andere kant, wat kostbaar is doet enorm pijn om te verliezen.
Dus wat gebeurt er als je tegen een persoon, die iets waardevols bij zich draagt, zegt: “Je bent een charlatan, je bent nep. En wat je verworven hebt is niets waard. Is een verzinsel van degenen in wiens val je bent getrapt door de opleiding te volgen en daarvoor te betalen!”. Je zegt dat in niet mis te verstane wijze tegen de buschauffeur?
Ik geef je even de tijd om je te verplaatsen in het brein van de chauffeur.
Als je dat zegt, terwijl je in de deuropening van de bus staat (de bus bestaat en je wilt mee, zo gezegd), dan kijkt de buschauffeur je waarschijnlijk meewarig aan, sluit de deur en rijdt weg. Want hij/zij heeft een nut, want hij rijdt een bus, want hij vervoert mensen van A naar B en voelt zich daarvoor verantwoordelijk. Je staat zelf nog langs de kant van de weg, niet meegenomen door een echte buschauffeur.
Maar wat gebeurt er als openbaar vervoer is uitgestorven en de bus niet meer bestaat? Als iedereen via eigen middelen van A naar B reist? En het beroep ‘buschauffeur’ alleen nog maar op WIKI te vinden is en in schoolboeken (ja, zeker, fysiek papier met letters erin, die door studenten werden gelezen)? Wat dan? Wat gebeurt er dan, als je een echte buschauffeur tegenkomt in een park? En naast elkaar zit op een bankje om even je ‘big-mac’ te eten? Zou diezelfde buschauffeur dan niet boos worden en zeggen dat hij niet voor niets buschauffeur is geworden en dat hij een belangrijke functie vervult? Wat ik probeer te zeggen, is dat beroepen (en roepingen) veranderen over tijd. Het beroep van de theoloog is in de afgelopen eeuwen veranderd, zo is mijn overtuiging. Hield hij zich vroeger bezig met de uitoefening van het ambt dominee, predikant, in de tegenwoordige tijd, waarin inmiddels duidelijk is, dat de bijbel een sprookjesboek is en er vanuit historisch perspectief bijzonder weinig te onderzoeken is, heeft de theoloog zijn roeping verloren. De buschauffeur heeft geen bus meer om te besturen, zogezegd. En de theoloog, die koste wat het kost wil vasthouden aan de spreekwoordelijk uitgestorven autobus, wordt in een park vreemd aangekeken, hem wordt een meewarige blik gegund en gezegd: “Ach wat zielig, hij gelooft nog in sprookjes.”
Wijs je iemand aan als charlatan, dan zal hij alles doen om zijn verworvenheden te beschermen, ook al zijn die slechts gebaseerd op de erkenning van de status door degenen die dezelfde status genieten en evenzo vrezen voor hun toekomst.. Zo zit overigens het universitair bestel in elkaar, maar dat weet elke ingewijde. Lees Thomas Kuhn over de ‘normale wetenschap’ bijvoorbeeld en verbaas je, hoe het mechanisme een maximale bescherming is voor de ideeën van weinigen voor velen.
De theoloog weet niet méér dan de filosoof. Hij is alleen op een ándere manier beperkt in zijn (vrij)denken!
Wat doet de theoloog (deze site)?
De theoloog gaat ervan uit dat het niet relevant is of Jezus wel of niet heeft bestaan. Of Mohammed wel of niet heeft bestaan. Of er 12 of 13 Joodse stammen zijn. Of de Egyptische mythologie wel of niet de moeder is van de huidige Thora, Talmoed, Koran, Bijbel, noem maar op. De gemeenschappelijke factor is cultuur. Cultuur is datgene wat mensen als een groep typeert. Hoe groter de groep, hoe kleiner de eisen aan het verstand van het individu en des te eenvoudiger het vereiste begrip van het individu dat er iets mee doet of moet. De theoloog onderzoekt, zoals een filosoof onderzoekt. Hij beschouwt fenomenen, stelt vragen, onderzoekt stellingen, en vergelijkt inzichten met de inzichten van anderen, zowel protagonisten als antagonisten. Want juist door ondervraging en debat met andersdenkenden ontstaat kennis, inzicht en ervaring. Dat zie ik helaas maar weinig theologen doen.