De volgende cognitieve mechanismes worden in dit document besproken:


– ‘Ontkoppelde cognitie’: Het vermogen om in gedachten een bedachte sociale interactie te hebben met een persoon, zonder dat u die persoon kent of ontmoet heeft. Bijvoorbeeld een gesprek met Obama of een gesprek met uw overleden moeder. Oorspronkelijk bedoeld om in te kunnen schatten hoe veilig of onveilig een eventuele ontmoeting met een soortgenoot uit de sociale omgeving zou kunnen uitpakken: Als ik naar de buurman stap, slaat hij me dan de hersens in?

– ‘Hyperactieve agent detectie’: Het vermogen om dingen te detecteren die ons vreemd zijn zonder te weten wat daar precies vreemd aan is. Bijvoorbeeld een inbreker betrappen omdat de combinatie licht in de gang en het geluid van brekend glas niet tot de normale combinatie van gebeurtenissen behoort. Oorspronkelijk (en eigenlijk nog steeds) bedoeld om optimale bescherming te bieden: Gevaar van veilige situatie kunnen onderscheiden en ernaar handelen, contact zoeken, vluchten of vechten.

– ‘Intuïtieve redenering’: Het vermogen om in te vullen wat de ontbrekende stukjes zijn om tot een samenhangende verklaring voor een gebeurtenis te komen, zonder dat die stukjes echt bestaan. Oorspronkelijk bedoeld om in combinatie met bovenstaande een goed beeld te krijgen van de kansen van overleven in benarde situaties. Als je bijvoorbeeld ziet, dat een struik beweegt, maar dat je je geen voorstelling kunt maken dat daar een groot beest in schuilt is dat best lastig in de vorming van een besluit over vluchten of blijven. Een voorbeeld hiervan vindt u in onderstaande afbeelding.

Het brein vult een vierkant in (inclusief de lijnen van de omtrek) en vier zwarte cirkels, omdat het ervan uit gaat, dat een wit vierkant het zicht op vier cirkels belemmert. In werkelijkheid zijn er geen cirkels en geen vierkanten. Het brein heeft dat voor ons ingevuld. Dit alles leidt tot zogenaamde ‘minimale contra-intuïtieve werelden’: Het optimale compromis tussen het interessante en het verwachte. Dat krijgt dan onze volle aandacht en is dus gedenkwaardig (we onthouden het).

Wat gebeurt er als we bovenstaande informatie combineren? Er ontstaan zogenaamde ‘super natuurlijke templates’: Combinaties van bovenstaande cognitieve processen en andere processen, die een functie in ons brein vervullen.
Ik geef u er een aantal:
– Contra-intuïtieve fysieke eigenschappen. Bijvoorbeeld ‘god is overal’.
– Contra-intuïtieve biologische eigenschappen. Bijvoorbeeld ‘de maagd Maria heeft Jezus onbevlekt ontvangen’.
– Contra-intuïtieve psychologische eigenschappen. Bijvoorbeeld ‘god kan mijn gedachten lezen’.

Dit, gecombineerd met menselijke eigenschappen schept ‘minimale contra-intuïtieve werelden’, dat wil zeggen werelden (denkdingen), die de laagste mate van absurditeit (het interessante) en de hoogste aannemelijkheid (het verwachte) hebben, die voor een mens bevredigend zijn voor de verklaring van fenomenen. Die wens om te verklaren ligt diepgeworteld in het brein van de mens. De mens is in aanleg over-causaal, dat wil zeggen dat kinderen al heel vroeg de oorzaak en doel van dingen willen zien: de zogenaamde ‘promiscue teleologie’. Dat doel dichten ze met gemak toe aan een niet-bestaand fenomeen. En dus ook niet aan zijn causale noodzakelijkheid! Zouden ze dat wel proberen te doen, dan leidt het oneindig voortdurende denkproces tot onbevredigende resultaten. Dat staat dan weer een tijdige beslissing (vluchten, vechten of contact maken) in de weg, hetgeen niet de beste kansen op overleving geeft.