Het aansnijden van dit onderwerp is lastig. Want wat moet je bewijzen, en waarom? Welk nut dient een bewijs, wat levert het op?
Maar aan de andere kant is de wetenschap de zoektocht naar kennis. En die wetenschap zoekt naar kennis, door methodes te gebruiken die enige garantie geven, dat de opgedane kennis accuraat, volledig en tijdig is. De vraag is altijd, in hoeverre we aannemelijk kunnen en moeten maken, dat wát we waarnemen (dus voor waar aannemen) ook overeenkomt met de werkelijkheid.
In bovenstaande alinea staat zomaar ineens een aantal begrippen achter elkaar, die stuk voor stuk een enorme wereld aan interpretaties genereren. Als we elkaar (u, de lezer en ik, de schrijver) willen begrijpen, moeten we over de betekenis van al die begrippen overeenstemming hebben. Dat is nogal wat en om een beeld te schetsen van de implicaties geef ik u als voorbeeld het ’tot overeenstemming komen over het begrip werkelijkheid’.
Laten we beginnen in de ‘dikke van Dale’. Werkelijkheid is “dat wat werkelijk is; = realiteit:”. Daar schieten we niets mee op, want een uitleg, die een gedeelte van het uit te leggen woord bevat is nutteloos. We komen hier later nog op terug in de godsbewijzen. Voor nu is dit een doodlopende weg. We zoeken verder en komen bij de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) hetvolgende tegen. Immanuel Kant heeft het over ‘das Ding an sich’, wat hij werkelijkheid noemt. Het Ding kan men niet kennen, men kan het slechts beschrijven en met die beschrijving ontstaat een vertaling, die eigen is aan de persoon die het beschrijft. Zodoende ontstaat er ‘mein Ding’. Ik noem dit fenomeen een ‘filter’: de werkelijkheid, die we niet kunnen kennen, wordt door een persoonlijk filter een waarheid, die door de waarnemer wordt gevormd. We zien hier ook het woord waarneming verschijnen. De theoloog gebruikt dat woord in de betekenis ‘door een individu voor waar aangenomen gegeven’. En met dat waarnemen ontstaat dus ook de waarheid. In schema vorm: werkelijkheid -> waarneming -> interpretatie -> waarheid. Die waarneming betreft trouwens zowel fysieke als metafysische zaken, zowel zaken als gedachten. Als men bedenkt dat de mens door middel van zintuigen en cognitie waarneemt, zal men zich al gauw realiseren dat die waarneming heel beperkt is, verre van compleet. Het oog bijvoorbeeld is slechts in staat om licht met golflengte tussen ruwweg 780 en 380 nm waar te nemen (van diep rood licht tot violet licht). De huid neemt daarbij ook nog infrarood licht (780-800 nanometer) waar als warmtesensatie. Licht met een golflengte kleiner dan 380 nm wordt niet waargenomen, hoewel het wel in staat is om organismen te beschadigen. Ultraviolet licht op de huid veroorzaakt kanker, radiostraling verbrandt de huid en muteert cellen en materiaal in die cellen. Ook het oor neemt maar een beperkt spectrum waar, babies en kleine kinderen horen tussen de 20 trillingen per seconden (Hz) en 20000 Hz. Het geluidsspectrum bij volwassenen is echter sterk beperkt, tussen de ongeveer 100 Hz en 5000 Hz. Als u zich realiseert dat de werkelijkheid bestaat uit informatie bestaande uit energiegolven tussen de 0 en >1030 nm en materiaal dat kleiner is dan 0,00000000001 mm en groter dan 101000 km, snapt u dat de mens niet in staat zal zijn om alles waar te nemen. En dan laten we kwantummechanica en multdimensionele ruimtes nog links liggen.
Sinds het ontstaan van de mensheid zoekt de mens naar wat werkelijk is. Ze is nieuwsgierig en dus onderzoeker. Dat begint op heel kleine leeftijd. Die niet-aflatende nieuwsgierigheid vertaalt zich in de acceptatie, dat niet alles gekend kan worden.
In de volgende links wordt u geleid naar de verschillende bestaansbewijzen, de geschiedenis van de bestaansbewijzen en alom gangbare en geaccepteerde bestaansbewijzen van het bestaan van god. De theoloog vraagt zich daarbij af, waarom er een behoefte bestaat aan een godsbewijs, waarom die drang?